'Huis- en Decoratieschilder' J.D. Stropsma werkte
als 'klok- en kast schilder' suggereren advertenties waarmee
hij werk zocht.
Archieven daaromtrent zijn door de klok- en kistenmakers in de
'ambachtsstad Joure' nooit serieus, en zeker niet zorgvuldig,
bijgehouden.
De gilde-traditie vanuit de verre middeleeuwen, waarin de, ondertussen
zelfs vaak weggepoetste, 'polychroom-schilders' van beelden geen
naam hadden omdat ze 'slechts' iconografisch te werk gingen,
was daarbij leidraad.
Als zodanig waren deze schilders niet met vrije, authentieke
schilderkunst bezig; echter, het over de scheidslijnen van disciplines
springen was aan de orde van de dag. En juist dat, nu vaak benoemd
met kreten als normvervaging en branche-vervuiling, heeft nooit
erg bijgedragen tot een grotere waardering van de schilderkunst
in het algemeen; de ondeskundige toeschouwer had geen 'peilstok'
om de waarden te meten.
Een kunstenaar moest wel heel erg eigenwijs zijn en dat, welhaast
voor straf, bovenmatig bewijzen met een buitengewoon talent,
wilde hij in die maatschappelijke omstandigheden overeind blijven.
De faillissementen van Hobbema, Vermeer, Rembrandt, en ga de
rij maar af zouden even bekend moeten zijn als hun boven iedere
twijfel verheven kennis, kunde en authentiek meesterschap
de meest wonderlijke redenen worden ter verklaring aangevoerd.

Bescheidener talenten, die de huiselijke omgeving liever niet
geheel blootstelden aan beschimping door de burgerij, en onvermijdelijke
armoede, vestigden zich, zeker in de 19de en 20ste eeuw, als
huis- en fabrieksschilder. Dit vooral ook omdat het leertraject,
in een omgeving die arm was aan grote leermeesters met privé
ateliers, gelijk was voor allen in de nuts-, vak-, teken-, of
ambachtsscholen. Het tekenonderwijs was daarbij door de regering
erkend als nuttig voor de leerling om dienstbaar te zijn aan
onderdelen van andere, voorwaar nuttiger, vakken.
Het leren kennen van de denk- en inzichtsprocessen, die deel
zijn van wezenlijk creatieve bezigheden in wat we nu noemen 'de
kennismaatschappij', zou nog erg lang op zich laten wachten
is tot op heden nog niet echt doorgedrongen, om niet te
zeggen dat het op dit moment zelfs met het domst dedain teruggedrongen
wordt; waar in de tijd van Jan Stropsma het tekenonderwijs vooral
geconcentreerd was rond het leren construeren van patronen en
ornamenten ten dienste van de ambachten, worden nu jongeren afgericht
op computergebruiik middels spellen die niet het inhoudelijk-
en zelfstandig denken maar de bewegingscoördinatie optimaliseren
voor wat we niet meer 'de ambachten' mogen noemen.
Tegen een dergelijk decor moeten we de lezer, denker, doener,
maar vóór alles zoeker, zeg maar gerust 'dwarsligger'
Jan D. Stropsma plaatsen; bewijsbaar las hij boeken als 'De stenen
Spreken', een voor die tijd (1936) belangrijk boek dat deel uitmaakte
van de intellectuele wereld, die zich ontworstelde uit de macht
van de clerus, en maakte daar aantekeningen uit, hij was een
actief musicus, maakte huiselijke, maar steeds toch boven het
huisvlijt-niveau uitstekende, gebruiksvoorwerpen op de wijze
van de Chinese lakdozen,

beschilderde natuurlijk klompen, maar ook vele, vele glazen (mand-)flessen
met art deco patronen (we kennen dat nu nog vooral van Delfts
plateel) en maakte veelsoortig houten speelgoed voor zijn 'pake-zeggers'
(waaronder lampionnen en kapstokjes), een wandschildering in
een fabriek (die verloren is gegaan) en was actief (ten minste
als decorschilder) bij het toneel betrokken. Wanneer je begint
te overzien wat zijn schilderend oeuvre omvat zoals landschappen,
velerlei ontwerpen, kistjes en dozen, portretten (meer portretten
dan vòòr deze tentoonstelling werd vermoed), versieringen
en veelsoortige ornamenten (gesneden, geschilderd en getekend)
is het nauwelijks te bevatten hoe hij de tijd lijkt te
hebben gekneed.

Waardering voor kunst is per definitie
aan mode onderhevig en dat heeft in alle tijden veel verloren
doen gaan. Landschappen hebben daarbij een grotere overlevingskans
dan portretten, maar gelukkig zijn ook van de portretten enkele
zeer opmerkelijke bewaard gebleven (al zijn ook enkele aan restauratie
toe); een portret van Abe Lenstra, dat uit de nalatenschap van
mevrouw Lenstra in deze tentoonstelling is opgenomen, is daarvan
een voorbeeld.
Waardevol voor 'de atlas' van de gemeente (dat is de verzameling
historische afbeeldingen van de, vooral gebouwde, omgeving aan
de hand waarvan historisch onderzoek kan worden gedaan en bijvoorbeeld
verantwoorde 'welstands'adviezen kunnen worden gegeven) zijn
er vele zeer aantrekkelijke, en soms dus ook belangrijke, schilderijen
en tekeningen bewaard gebleven, liefdevol gekoesterd in menig
huiskamer ik betwijfel of de gemeente, die Joure wenst
te profileren als 'ambachtsdorp', al wel heeft bedacht dat nù
wel erg veel geld valt te besparen op mòrgen; deze Stropsma's
gaan nu al niet meer voor het anekdotische 'handje tabak' over
van de ene eigenaar naar de ander. In dat verband is het goed
toch ook te bedenken dat er tegenwoordig zelfs in hardvochtig
handelsland Nederland al serieus gedacht wordt over 'volgrecht';
in relatie tot het werk van kunstschilders/huisvaders als Jan
Stropsma moge duidelijk zijn dat het rechtvaardig is dat wat
voor het kleine meesterschap van opa aan het gezin werd onthouden
nu bij stijgende prijzen percentsgewijs wordt afgerekend met
kinderen en kleinkinderen.
Het doet deugd te ervaren dat hij in zijn eigen tijd meermaals
is geëerd met een prijs - het is overigens toch eigenlijk
nooit zo dat kleine of grote kunstenaars tijdens hun leven echt
niet worden erkend door ten minste de vakbroeders en zusters,
vaak uit zich dat in onderling ruilen van werk
Onder de titel: 'Jan Stropsma, een verdienstelijk amateur uit
Scharsterbrug' schreef Harrie de Vries een eerste monografie
over deze kunstenaar in 'Ut eigen Gea' Nr.24 - 2011.
Het zou zeer verstandig zijn wanneer deze tentoonstelling, en
de aanloop daartoe waarbij nog veel meer werk werd getraceerd,
wordt gebruikt om een eerste opzet te maken voor een oeuvre catalogus,
het zou ook bijdragen aan de kennis over 'het ambacht' dat nooit
zonder de kunst aan zijn zijde zal kunnen bestaan omdat het er
nu eenmaal uit voort komt en er door gevoed wordt.
Nu bij de voorbereiding voor deze tentoonstelling
vooral zoveel beter bovenwater is gekomen dan in de verte vermoed
kon worden kan het welhaast niet uitblijven (ik hoorde al dergelijks)
dat Harrie de Vries een naschrift weidt aan de portretschilder
Jan D. Stropsma. Er zijn tenslotte ook enkele voor de streek
opmerkelijke mensen door deze broodschilder (kan iemand mij uitleggen
hoe de negatieve connotatie bij dat woord te rechtvaardigen is)
geconterfeit.
|