Ceramiek, Leiplaat, typografisch Opbindttouw, Zetsel op film en IJzer
Joseph Johannes ( Joop ) Visser

- Eens danste ik in een Csárda - op de poesta van Hortobayi -

naar een gedicht van

Gizela-Zsuzsána Ritschl

1869 Hongarije - 1942 Nederland

 

If you are interested in artists working with the poetry of Giza Ritschl you might find it rewarding to look for the 4 poems set to music by the late romantic Belgian composer Jef Van Hoof (1886-1959) on a CD:
JEF VAN HOOF (1886-1959): Symphony No. 3 in E Flat, Suite from the Opera May Fire, Divertimento for Trombone and Orchestra, For Soprano and Orchestra: 4 Giza Ritschl Songs, 3 Songs in Folk Manner, A Mood of Spring, Afternoon at Home, Folk Song: I Love You, The Garland Has Been Hung.
Catalogue Number: 03I002; Label: Phaedra; Reference: 92051; Format: CD
Description: Dating from 1944-45, Van Hoof's symphony has a tragic funeral march for a second movement, as one might expect from a Belgian composer at the time, but the other three are wondrously vernal and optimistic, in the same style you will by now have become accustomed to (Van Hoof's favorite composers were Richard Strauss and Glazunov). The songs, all but one of which are from 1906-13, mostly of lost love and woe, are short but full of a Maherlian/ Straussian Romanticism and exalt the soprano like the latter composer. Flemish/German texts, English summaries.Ann De Renais (soprano), Ivan Meylemans (trombone), Pannon Philharmonic Orchestra Pécs; Zsolt Hamar. (In Flanders' Fields, Vol. 51)

De volgende uitweidingen (stukjes uit aantekeningen van de kunstenaar) zijn bijgeplaats omdat ze enigszins verhelderen hoe Joop Visser denkt en werkt.
De uiteindelijke vorm van het kustwerk wordt bepaald door afweging van àlle elementen die aan het thema raken; in die zin is er dus niet zozeer sprake van vormgeving of illustratie (beide dienende kunstvormen die het behandelde onderwerp zo bruikbaar mogelijk aan de gebruiker aanbieden) maar komt het tijdens een 'uiteenzetting' met het onderwerp tot een zelfstandig nieuw kunstwerk.

Over het werk van Gizela Zsuzánna Ritschel, "die in 1896 als circusartieste naar Nederland kwam en ongehuwd bleef (in tegenstelling tot een al dan niet door haar zelf verspreide mare, volgens welke zij danseres was en gehuwd met Bas Veth", is veel tegenstrijdigs geschreven door niet de minsten onder de Nederlandse literatoren. Opmerkelijk daarbij is dat het in haar tijd onder hen die de meningen vormgaven gebruikelijk en relevant was negatieve insinuaties te maken over vrouwen en hun artistieke mogelijkheden; dit in tegenstelling tot de politieke of algemeen maatschappelijke opvattingen die kunstenaars hebben en die ze zelfs regelmatig in hun werk expliciet vormgeven.
Henri Borel presenteerde haar dichtproeven aan Frederik van Eeden, die daarop de uitgave van haar eerste bundel: Verzen (1901) bevorderde. Zoals kritiek bij de introductie van 'zulk buitenlands en vrouwelijk talent' betaamt werd deze bundel weggezet als "een belijdenis van de onvrede en de frustraties om haar leven in concubinaat, resp. het achterwege blijven van een huwelijk. Haar taal is niet vrij van hongarismen, haar uitingswijze vertoont de invloed van het Hongaarse volkslied en de populistische lyriek, vnl. van Petöfi, maar vooral van de Hongaarse `Tachtiger' Gy. Reviczky, van wie zij de techniek van het korte gedicht moet hebben geleerd (van de 122 gedichten zijn 99 niet langer dan 6 regels; geen is langer dan 12). Zij is hiermee de eerste dichteres van niet-oosterse korte gedichten".
"Voor mij," Joseph J. Visser, "zijn grommerijen van heren over andermans al dan niet vermeend concubinaat nooit zo overtuigend in kunstkritische zin. Ik zou het veel eerder begrijpen wanneer er harde kritiek was op haar zeer openlijk (ze schreef 'aanmoedigende' poëzie voor de Duitse jeugd, in het Duits) en wel erg naïve geflirt met een verkeerd Duitsland van voor de tweede wereld oorlog; met een Duitse (en wat was dat precies in die jaren, waar het de Hongaren betreft) vader die militair was lag dat overigens niet zo heel plat weegbaar."
G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse, De Nederlandse en Vlaamse auteurs (1985) vervolgen hun fraaie beschrijving met de niet geheel van afkeuring bevrijdde zinsneden: "Daar de Nederlandse kritiek onbekend was met de Hongaarse poëtische traditie en versleer, werd haar plastiek voor hoogst persoonlijk en haar versificatie voor volkskunst aangezien. De bewonderende kritiek (o.a. van Kloos) werd niet gedeeld door Karel van de Woestijne (Vlaanderen, 1903), die haar zwakheid doorzag. Nieuwe verzen (1904) ontstond in de periode van de verbreking der relatie door Veth; de gedichten hebben een elegisch-opstandig karakter; haar taal is vrijer van het Hongaarse substraat en nadert het Tachtiger jargon. De volgende bundel Gedichten (1905) is echter vol van Hongaarse reminiscenties. Liederen (1907) werd een `Tachtiger'-bundel vergelijkbaar met het werk van H. Swarth. Allengs won een barokke, godsdienstige lyriek veld, die overheersend werd in Vroome liederen (1914), beurtelings van protestantse en katholiek-liturgische signatuur." /*
Victor van Vriesland gaf toch de bundel 'Zangen van droom, liefde en dood' uit in 1942. En hoewel deze bundel volgens Van Bork en Verkruijsse "een keuze uit een grote hoeveelheid gedichten, zonder nieuwe aspecten" bevat en zij "ook Hongaarse gedichten geschreven heeft (ongepubliceerd) zonder artistieke pretentie", is de inspanning van V. van Vriesland mogelijk toch meer die van een literair vriend die verder keek dan de door Verweij in alle eerlijkheid al gesignaleerde, en in de zeer openhartige briefwisseling tussen hem en Ritschl beschreven, onbegrijpelijke flirtaties van Ritschl met nazi-Duitsland als opgeschreven door Dr. J.D.F. van Halsema in 'Verwey en het sensitivisme en Van Eyck' in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1988."

"In 1946 zou Stols de bundel Toovertuin. Romancen, sproken en arabesken van Hendrik de Vries uitgeven. De bundel werd in een grotere en vettere letter gezet dan de 10 punts Lutetia van J. van Krimpen, waaruit de Helikon-reeks was gezet. Het argument van de te kleine letter had Hendrik de Vries al eerder gebruikt, namelijk bij de door hem samengestelde en ingeleide bundel Keur uit liefdeverzen van Giza Ritschl die in 1939 bij Stols was verschenen; op 10 april 1939 schreef hij Stols: 'Gaarne had ik voor de bundel een iets grootere letter dan die voor de bundel van Mok, daar deze, niet alleen voor minder goede oogen, maar ook bij een schemerlamp, wat vermoeiend is.'"

/* "Mogelijk; maar hoe verhoudt zich dat tot de feiten (het lijkt daar alsof een Hongaarse dame een volstrekte exoot was met een exotische kulturele bagage):
Relaties tussen Nederland en Hongarije zijn er in de persoon van Maria van Hongarije (1505-1558), de zuster van keizer Karel V, weduwe van koning Lajos (Lodewijk) II van Hongarij. Zij was landvoogdes van de Nederlanden met een regeerperiode die gekenmerkt werd door stabiliteit en groei.
Na de reformatie is er een nauwe banden tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en Hongarije: Transsylvanie/Zevenburgen, deel van de Hongaarse Kroon en bewaker van de staatkundige identiteit in het Karpatenbekken. Transsylvanië kende dezelfde idealen als de de Verenigde Nederlanden: de religieuze tolerantie onder gereformeerde leiding. De vrijheid van godsdienst werd in Europa voor het eerst vastgelegd in 1568 bij de Landsvergadering van Torda, Transsylvanie; het principe van de tolerantie was daar al erkend in 1550/51). tijdens de 30 jarige oorlog was Transsylvanie bondgenoot van de protestantse landen en één van de ondertekenaars van de Vrede van Münster,1648. Transsylvanië en de Nederlanden streden tegen het Habsburgse huis. Protestantse predikanten werden werden in de bloedige contra-reformatie in Hongarije van de galeien van de onderkoning van Napels door Admiraal Michiel de Ruyter in opdracht van de Staten Generaal bevrijd (1676). De Hongaarse Bijbel - vertaling Gáspár Károlyi,1590 uitgegeven, werd veelal in Nederland heruitgegeven. De letterontwerper Miklós Misztótfalusi Kis sneed in de 17de eeuw in Amsterdam zijn 'Jansonius' en verzorgde de 'Gouden Bijbel'; een bijzonder fraaie en wetenschappelijke Hongaarse vertaling van de Bijbel. Op de Leidse Academie studeerden vanaf de oprichting veel Hongaarse studenten; zoals ze dat deden in Utrecht, Franeker, Groningen, Amsterdam en Harderwijk; theologie en andere disciplines, met name medicijnen. De studenten keerden terug naar hun vaderland of bleven/blijven hier tot op de huidige dag.
En ik wil even niet zeuren over L. Moholy-Nagy, Bauhaus en Constructivisme, want natuurlijk weet ik dat de Nederlandse literatuurkritiek dat geheel gemist heeft en hen via die weg interesse te laten krijgen voor "de Hongaarse poëtische traditie en versleer" voert vast te ver."

"Frans Bastiaanse in Hollandsche poëzie in 1901: 'De Nederlandsche taal wordt op dit ogenblik door de landskinderen als Gorter, Verwey, Scharten en Van Booven reeds genoeg geweld aangedaan. Het is niet noodig, dat eene, hoe dan ook wellicht beminnelijke Buitenlandsche de gestichte verwarring nog komt vermeerderen.' Hoewel hij haar terugwijst naar de Hongaarse taal moet ze gezien enkele latere gedichten 'pijnlijk' goed Duits schrijven, iets waar niemand het over heeft. Overigens blijkt toch vooral wanneer Bastiaanse kunstenaars op socialistische overtuigingen kan betrappen dat het wèl geoorloofd is juist dàt in de literaire beschouwing een afkeurenswaardig element te vinden. Zo zegt hij bijvoorbeeld in verband met C.S. Adema van Scheltema, die hij er op betrapt dat hij tweeslachtig is in zijn werk waarin hij "beminnelijk naar het proletariaat en grimmig naar de bourgeoisie" zou zijn, dat superieure poëzie ontstaat 'waar gevechten over dogma's òf niet worden bespeurd, òf hun storenden invloed verliezen.' om vervolgens, als overal in zijn kritieken, weer zo sterk te hameren op de techniek van het schrijven dat het weer lijkt alsof het alleen écht alleen daarom gaat."

 


Joseph Johannes (Joop) Visser Personal Home & Vitae

INDEX